In het proefschrift van Lianne Hoogeveen, directeur van het CBO in Nijmegen, wordt verslag gedaan van vier studies naar de effecten van onderwijsaanpassingen voor hoogbegaafde leerlingen, met accent op versnellen.
Hoogbegaafde kinderen bereiken jaren eerder dan andere kinderen de laatste fase van vriendschapsverwachtingen, waardoor ze zich sociaal geïsoleerd voelen en hunkeren naar echte vriendschap.
Hebben hoogbegaafde kinderen gemiddeld genomen een hoger of lager zelfbeeld dan niet-hoogbegaafde kinderen? En hoe schatten zij hun vaardigheden op verschillende domeinen in? Op deze vragen zochten Litster en Roberts een antwoord in hun meta-analyse…
Betts & Neihart (1988) onderscheiden 6 profielen van hoogbegaafde leerlingen: de succesvolle, de uitdagend creatieve, de onderduiker, de risicoleerling of drop-out, de dubbel bijzondere en de autonoom zelfstandige leerling.
Aparte verrijkingsprogramma’s voor hoogbegaafde kinderen bestaan in alle soorten en maten. Maar welk effect hebben deze programma’s op de schoolse prestaties en op de sociaal-emotionele ontwikkeling van de deelnemende kinderen?
Vertonen kinderen met een hoge intelligentie gemiddeld meer of minder gedragsproblemen dan kinderen met een gemiddelde intelligentie? Rosanna Francis en collega’s maakten een lezenswaardig overzicht van de wetenschappelijke literatuur rond dit onderwerp.
Heeft leerlingen groeperen volgens hun vaardigheidsniveau een positief effect op hun schoolse prestaties? En hoe zit het met het effect van versnellen op diezelfde prestaties? Steenbergen-Hu en collega's maakten een grondige meta-analyse.
Sternberg stelt dat er drie verschillende types van intelligentie nodig zijn om persoonlijk en professioneel succesvol te zijn: analytische, creatieve en praktische intelligentie.