Hoogbegaafde kinderen bereiken jaren eerder dan andere kinderen de laatste fase van vriendschapsverwachtingen, waardoor ze zich sociaal geïsoleerd voelen en hunkeren naar echte vriendschap.
Hebben hoogbegaafde kinderen gemiddeld genomen een hoger of lager zelfbeeld dan niet-hoogbegaafde kinderen? En hoe schatten zij hun vaardigheden op verschillende domeinen in? Op deze vragen zochten Litster en Roberts een antwoord in hun meta-analyse…
Betts & Neihart (1988) onderscheiden 6 profielen van hoogbegaafde leerlingen: de succesvolle, de uitdagend creatieve, de onderduiker, de risicoleerling of drop-out, de dubbel bijzondere en de autonoom zelfstandige leerling.
In het Multifactorenmodel onderscheidt Heller zeven begaafdheidsfactoren, die relatief onafhankelijk zijn van elkaar.
Vertonen kinderen met een hoge intelligentie gemiddeld meer of minder gedragsproblemen dan kinderen met een gemiddelde intelligentie? Rosanna Francis en collega’s maakten een lezenswaardig overzicht van de wetenschappelijke literatuur rond dit onderwerp.
Heeft leerlingen groeperen volgens hun vaardigheidsniveau een positief effect op hun schoolse prestaties? En hoe zit het met het effect van versnellen op diezelfde prestaties? Steenbergen-Hu en collega's maakten een grondige meta-analyse.
Sternberg stelt dat er drie verschillende types van intelligentie nodig zijn om persoonlijk en professioneel succesvol te zijn: analytische, creatieve en praktische intelligentie.
Jan Kuipers' Model van Talentontwikkeling (MTO) is een vertaling van Gagné's Differentiated Model of Giftedness and Talent (DMGT) (2000, 2004) en het Multifactorenmodel van Heller en Ziegler (2000) naar kinderen.
De kern van het talentontwikkelingsproces is een transformatie van buitengewone natuurlijke capaciteiten (of gaves) in vaardigheden van hoog niveau (of talenten) door een lang proces van leren en oefenen.
In het meerfactorenmodel van Mönks wordt de sociale omgeving van een kind opgenomen en meer gespecifieerd als gezin, school en peergroup.