Signaleren en diagnostiek van cognitieve begaafdheid
In dit inleidend artikel wordt uitgelegd waarom het belangrijk is om op school zicht te krijgen op de kinderen die cognitief begaafd zijn en op welke manier dit kan gebeuren. Het artikel linkt ook naar de besprekingen van enkele signaleringsprotocollen.
Waarom cognitieve begaafdheid signaleren?
Het is belangrijk om op school zicht te krijgen op welke kinderen cognitief begaafd zijn. Uiteraard is het benoemen van kinderen als cognitief begaafd daarbij geen doel op zich. Het kleven van het label ‘cognitief begaafd’ brengt immers niet automatisch met zich mee dat het betreffende kind ook het onderwijs krijgt dat past bij zijn noden. Bovendien zijn leraren en scholen niet afhankelijk van een diagnose ‘cognitieve begaafdheid’ om een begaafd kind het onderwijsaanbod te geven dat het nodig heeft om stappen vooruit te zetten in zijn ontwikkeling. Veel belangrijker voor het creëren van een gepast onderwijsaanbod is een juist zicht te hebben op de onderwijsnoden van het betreffende kind. In die zin verschilt de weg naar een geschikte onderwijsaanpak voor cognitief begaafde kinderen niet van die voor alle andere kinderen op school. Elk kind verdient immers onderwijs dat optimaal is afgestemd op zijn onderwijsnoden. Waarom is het dan toch belangrijk om cognitief begaafde kinderen te signaleren op school en, als nodig, toch over te gaan tot een diagnose?
Cognitieve begaafdheid bij kinderen signaleren kan problemen door een mismatch tussen onderwijsnoden en -aanbod voorkomen. We gaan er immers van uit dat de kans groot is dat voor kinderen die we cognitief begaafd noemen het standaard onderwijsaanbod niet zal volstaan om hun ontwikkeling op de juiste manier te stimuleren en ondersteunen. Deze kinderen tijdig een aangepast onderwijsaanbod bieden kan dan preventief werken ten aanzien van het ontstaan van een waaier aan mogelijke problemen op school of thuis.
Vaak wordt de hypothese cognitieve begaafdheid echter pas op tafel gelegd wanneer er zich al problemen voordoen, bijvoorbeeld wanneer ouders of leraren van een snel lerend kind ernstige gedragsproblemen rapporteren of wanneer leraren aangeven dat ze in de klas heel weinig betrokkenheid bij een kind ervaren. In dat geval kan het inzicht dat een kind (mogelijk) cognitief begaafd is een nieuw licht werpen op een bestaande mismatch tussen de onderwijsnoden en -aanbod en handvatten bieden om de problemen die uit deze mismatch voortvloeien weg te werken.
In beide scenario’s is het signaleren (en eventueel diagnosticeren) van cognitieve begaafdheid een opstapje naar het juist formuleren van de onderwijsnoden van de betreffende kinderen en naar het bieden van een gepast onderwijsaanbod.
Screening
Het preventief signaleren van cognitief begaafde leerlingen gebeurt meestal aan de hand van een screening. Deze screening wordt uitgevoerd bij een volledige groep leerlingen (bv. een klas of alle klassen van een leerjaar) en past bijgevolg in fase 0 van het zorgcontinuüm: brede basiszorg. Screenen kan aan de hand van verschillende soorten instrumenten: o.m. vragenlijsten, observaties, toetsen of nominaties. Onderzoek lijkt er daarbij op te wijzen dat een combinatie van verschillende soorten instrumenten de beste resultaten oplevert (zie bijvoorbeeld Acar, Sen & Cayirdag, 2016). Tijdens de screening kan uiteraard informatie verzameld worden bij de betrokken kinderen zelf, maar ook bijvoorbeeld bij hun leraren of ouders.
Doel van de screening is om op een snelle en weinig arbeidsintensieve manier een groep kinderen te identificeren die mogelijk cognitief begaafd zijn en nood hebben aan meer uitdaging. Bij een goede screening is het belangrijk dat het screeningsproces een groep oplevert die niet te groot is, maar die tegelijk geen cognitief begaafde kinderen over het hoofd ziet. Wanneer screening te weinig selectief is, zal de daarop volgende signalering of identificatie te veel tijd, inspanning (en mogelijk geld) kosten. Wanneer screening te selectief is, blijven sommige (groepen) cognitief begaafde kinderen onder de radar. Hierdoor kan voor deze kinderen niet nagegaan worden wat hun onderwijsnoden zijn en of zij een gepast onderwijsaanbod krijgen.
Verdere beeldvorming op school
Wanneer een leerling bij een screening gesignaleerd wordt als mogelijk cognitief begaafd, heeft een leraar of school vaak nog te weinig informatie in handen om gedetailleerd zicht te hebben op zijn onderwijsbehoeften. Hoe ver reikt de kennis van deze leerling precies? Hoe snel leert zij? Welke vorm van instructie werkt bij haar het best? Op welke gebieden functioneert zij op het gemiddelde niveau van leeftijdsgenoten? Daarom is het belangrijk om in een tweede fase meer informatie te verzamelen en zo een completer en gedetailleerder beeld te vormen van het ontwikkelingsniveau van de betreffende leerling (zie ook fase 1 van het zorgcontinuüm: verhoogde zorg).
Deze fase van verdere beeldvorming treedt ook in werking wanneer de hypothese cognitieve begaafdheid op tafel wordt gelegd bij het zoeken naar een geschikte aanpak voor problemen die kinderen op school ondervinden. Het gebeurt immers best vaak dat cognitieve begaafdheid een tijdje onder de radar blijft, bijvoorbeeld bij kinderen die in sterke mate de nood voelen om zich aan (de verwachtingen van) hun omgeving aan te passen. Vaak vormen dan problemen op school of thuis de aanleiding om op zoek te gaan naar de redenen voor de vermoedelijke mismatch tussen de onderwijs- en opvoedingsnoden enerzijds en het onderwijs- en opvoedingsaanbod anderzijds.
Verdere beeldvorming op school gebeurt aan de hand van bijkomende toetsen of vragenlijsten. Zo kan het zinvol zijn om leerlingen ‘door te toetsen’ om op die manier zicht te krijgen op hun werkelijke cognitieve ontwikkelingsniveau. Bij het doortoetsen worden toetsen afgenomen (bv. uit het leerlingvolgsysteem) die normaal gezien bestemd zijn voor kinderen uit een hoger leerjaar. Daarnaast bestaan er uitgebreidere vragenlijsten die door de zorgcoördinator of zorgleraar kunnen afgenomen worden en die bij ouders, leraren en/of leerlingen peilen naar indicaties voor cognitieve begaafdheid. Het CLB kan in deze fase een ondersteunende rol vervullen en de school adviseren over de te kiezen aanpak.
Bij dit alles is het zinvol om nogmaals te benadrukken dat de gegevensverzameling die gebeurt tijdens de fase van verdere beeldvorming geen doel op zich is. De bijkomende gegevens zijn enkel nuttig wanneer ze bijdragen tot een vollediger en meer gedetailleerd beeld van de onderwijsnoden van de onderzochte leerlingen en aldus ook van een gepast aanbod.
Diagnostisch onderzoek door CLB of schoolexterne partners
In sommige gevallen zal de fase van verdere beeldvorming op school voldoende handvatten bieden om een gepast onderwijsaanbod voor de betrokken leerlingen uit te werken. In andere gevallen zal er nood zijn aan bijkomende diagnostiek, bijvoorbeeld j bij onderpresterende cognitief begaafde leerlingen, leerlingen waarover twijfels zijn, leerlingen waarover verschillende betrokkenen anders denken of leerlingen die ‘dubbel bijzonder’ zijn. Deze laatsten zijn kinderen die cognitief begaafd zijn én een bijkomende leerstoornis, ontwikkelingsstoornis (bv. autismespectrumstoornis, ADHD) of fysieke beperking hebben. Ook kan een diagnostisch onderzoek meer zicht bieden op het profiel van cognitieve vaardigheden van een leerling.
Vaak wordt in deze gevallen de hulp van het CLB ingeschakeld en wordt er door het CLB een handelingsgericht diagnostisch traject opgestart (zie ook fase 2 van het zorgcontinuüm: uitgebreide zorg). We verwijzen hierbij graag naar het recente Specifiek Diagnostisch Protocol bij Cognitief Sterk Functioneren van Prodia. Ook kan in sommige gevallen beroep gedaan worden op een externe dienst die (een deel van) de diagnostiek op zich neemt.
Signaleringsprotocollen
Er zijn een aantal instrumenten op de markt die bedoeld zijn als handleiding of stappenplan bij het signaleren van cognitieve begaafdheid. We noemen deze instrumenten signaleringsprotocollen. Deze protocollen zijn inzetbaar in één of meerdere van de hierboven beschreven signaleringsstappen. Verder verschillen ze onder meer van elkaar wat betreft prijs (van gratis naar duur), complexiteit (van eenvoudig naar zeer uitgebreid), medium (van papier naar online), doelgroep (van kleuters naar bovenbouw lagere school) en aankoopmodel (van eenmalige aankoop naar online abonnement). Niet elk protocol is even goed wetenschappelijk onderbouwd of bouwt voort op een begaafdheidsmodel. De belangrijkste protocollen die gebruikt worden in het Nederlandse taalgebied zijn de volgende (in alfabetische volgorde):
- Digitaal Handelingsprotocol Begaafdheid – Uitgeverij Koninklijke Van Gorcum
- (Hoog)begaafdheid In-Zicht – Desirée Houkema
- Knappe Kleuters – Expertgroep Ontwikkelingsvoorsprong
- Pientere Peuters – Expertgroep Ontwikkelingsvoorsprong
- Screeningsmethode Tien Vragen Extensie (TVE) – Eduratio
- SiDi PO - Eduforce
- Surplus Signaal Digitaal – OnderwijsAdvies
Met project TALENT voorzien we van elk van bovenstaande signaleringsprotocollen een korte beschrijving met daarin de belangrijkste protocolkenmerken. Scholen kunnen uiteraard gebruik maken van één van de bestaande signaleringsprotocollen, maar ze kunnen er ook voor kiezen om een eigen signaleringsprocedure uit te werken. Daarin kunnen (onderdelen van) bestaande instrumenten geïntegreerd worden. De visie en procedure die scholen uitwerken voor de zorg voor cognitieve begaafde leerlingen dient daarenboven geïntegreerd te worden in het globale zorgbeleid van de school. Zo kunnen de beschikbare signaleringsinstrumenten handvatten bieden voor het eventueel verbreden van observaties die leerkrachten uitvoeren als onderdeel van de brede basiszorg.
Referenties
- Acar, S., Sen, S., & Cayirdag, N. (2016). Consistency of the performance and nonperformance methods in gifted identification: A multilevel meta-analytic review. Gifted Child Quarterly, 60, 81-101.