Onderpresteren detecteren: percepties van leerkrachten, ouders en leerlingen
Leerlingen die hun potentieel niet ten volle benutten, en daardoor onder hun mogelijkheden presteren: heel wat ouders, leerkrachten en scholen worden met dit spijtige fenomeen geconfronteerd. Maar hoe zié je precies wanneer een leerling niet naar vermogen presteert? Iemands “potentieel” is niet zo gemakkelijk te bepalen - en dus is het ook niet zo eenvoudig in te schatten wanneer iemand onder zijn of haar mogelijkheden presteert. In dit artikel gaan we op basis van gegevens uit het TALENT-onderzoek na in welke mate leerkrachten, ouders en de leerling zelf erin slaagden te herkennen wanneer een leerling onderpresteerde. Daarbij gaan we ook na bij welke groepen leerlingen onderpresteren minder goed zichtbaar was. Een goed zicht op onderpresteren is immers belangrijk: enkel wanneer onderpresteren als dusdanig herkend wordt, kan er ook iets aan gedaan worden.
In het TALENT-onderzoek vroegen we daarom aan 3.409 leerlingen uit het eerste jaar van het secundair onderwijs, hun ouders en leerkrachten in welke mate zij dachten dat de leerling onderpresteerde: zou de leerling betere resultaten kunnen halen dan hij/zij momenteel doet? Dit noemen we het “gepercipieerd onderpresteren”. De antwoorden op deze vraag vergeleken we dan met een meting van het “feitelijk onderpresteren”, wat berekend werd als het verschil tussen de werkelijke prestaties van de leerling (rapportcijfers) en de prestaties die verwacht kunnen worden op basis van het cognitief potentieel van de leerling. Dit cognitief potentieel werd bepaald door bij alle leerlingen een intelligentietest (CoVaT-CHC) af te nemen.
Over het algemeen bleek er een redelijke samenhang te bestaan tussen feitelijk en gepercipieerd onderpresteren. Zo bedroeg de correlatie tussen feitelijk onderpresteren en leerkrachtperceptie r = .34 en tussen feitelijk onderpresteren en ouderperceptie r = .47. Dit zijn matig tot sterke verbanden: leerkrachten en ouders zijn dus redelijk goed in te schatten of iemand het op school minder goed doet dan zijn of haar cognitieve capaciteiten zouden doen vermoeden. Vooral ouders leken goed aan te voelen of hun kind naar zijn of haar mogelijkheden presteerde. Ouders kennen die mogelijkheden wellicht het best – zo kunnen ze de huidige prestaties vergelijken met hoe het kind het vroeger deed, en opmerken wanneer het niet langer naar verwachting presteert. Voor scholen kunnen ouders dus een waardevolle bron van informatie zijn om het onderpresteren van leerlingen in te schatten. Ook de leerlingen zelf bleken redelijk goed in staat om aan te geven in welke mate ze onder hun niveau presteerden: de correlatie tussen hun inschatting en de meting bedroeg r = .40.
Anderzijds zijn deze correlaties verre van perfect: het gepercipieerde onderpresteren week dus soms behoorlijk af van het feitelijk onderpresteren. Dit komt wellicht omdat iemands potentieel (intelligentie, cognitieve capaciteiten) niet direct zichtbaar is. Wanneer iemand het minder goed doet op school, is het dus niet zo gemakkelijk te achterhalen in welke mate dit betekent dat het potentieel onderbenut blijft. In het bijzonder vonden we twee groepen leerlingen waarvan het onderpresteren vaker onder de radar bleef.
Ten eerste werden onderpresterende meisjes minder vaak als dusdanig herkend. Hoewel het TALENT-onderzoek zelf niet vertelt waaróm dit zo is, is eerder al aangetoond dat mensen geneigd zijn de capaciteiten van meisjes te onderschatten (met name in wiskunde en wetenschappen). Minder goede prestaties van meisjes zullen dan mogelijk te snel worden toegeschreven aan een vermeend gebrek aan talent – waardoor eventueel onderpresteren niet als dusdanig wordt herkend.
Een tweede groep van verborgen onderpresteerders waren de hoogbegaafde onderpresteerders. Een mogelijke reden hiervoor is dat hoogbegaafde onderpresteerders dan wel beneden hun mogelijkheden presteren, maar het in absolute termen vaak zo slecht nog niet doen – denk aan een hoogbegaafde leerling die rond het klasgemiddelde scoort. Voor wie zich niet bewust is van de uitzonderlijke cognitieve capaciteiten van deze leerling, lijken dergelijke prestaties misschien niet alarmerend: uiteindelijk bevindt de leerling zich toch nog in de middenmoot. Toch slaagt een dergelijke leerling er niet in om zijn sterke potentieel in even sterke prestaties om te zetten, wat problematisch is, zeker als het niet als dusdanig wordt herkend en er dus ook geen gepaste remediëring wordt geboden.
Om gepast te kunnen reageren op onderpresteren, ook bij leerlingen waarbij dit minder in het oog springt, is het dus belangrijk om een goed zicht te krijgen op iemands cognitieve capaciteiten, zodat kan worden nagegaan of de schoolprestaties hiermee in lijn liggen. Elders op dit platform bespreken we alvast aan welke leerkenmerken je hoogbegaafde leerlingen kan herkennen.
Meer lezen?
Lavrijsen, J., Ramos, A., & Verschueren, K. (2020). Detecting unfulfilled potential: Perceptions of underachievement by student, parents, and teachers. Journal of Experimental Education, https://doi.org/10.1080/00220973.2020.1852523
Geschreven door Jeroen Lavrijsen, Expertisecentrum Talent, KU Leuven