Leven hoogbegaafden “intenser”? Meta-analyse over het verband tussen hoogbegaafdheid en overprikkelbaarheid
Soms wordt gezegd dat hoogbegaafde (of cognitief sterk functionerende) kinderen en jongeren “intenser” leven: ze zouden zowel intenser kunnen genieten als intenser verdriet kunnen voelen (emotionele intensiteit), over scherper afgestelde zintuigen beschikken (zintuigelijke intensiteit) of bijzonder rusteloos en energiek zijn (psychomotorische intensiteit). Klopt het dat met een “sterk brein” ook een “intens zijn” samenhangt? In 2016 vatte een meta-analyse (Winkler & Voight, 2016) de resultaten van 12 studies over het verband tussen hoogbegaafdheid en verschillende vormen van overprikkelbaarheid (overexcitabilities) samen. De overzichtsstudie stelde vast dat hoogbegaafden enkel betekenisvol hoger scoorden voor twee specifieke vormen van overprikkelbaarheid die conceptueel erg nauw samenhangen met intelligentie: intellectuele overprikkelbaarheid (de honger naar kennis en inzicht) en verbeeldende overprikkelbaarheid (een sterk associatief en inventief vermogen). Voor emotionele, zintuigelijke en psychomotorische overprikkelbaarheid, vormen van intensiteit die soms in samenhang met hoogbegaafdheid worden genoemd, waren de verschillen tussen de begaafde en de typische groep echter onbestaand of erg klein. De onderzoekers concluderen dan ook dat “het verre van duidelijk is of overprikkelbaarheid gebruikt kan worden bij het vaststellen van hoogbegaafdheid; behoedzame professionelen zullen wellicht liever terughoudend zijn over het verband tussen hoogbegaafdheid en overprikkelbaarheid.”
Overprikkelbaarheid
Het begrip “overprikkelbaarheid” gaat terug op de theorie van de positieve desintegratie van de Poolse psycholoog Kazimierz Dabrowski. Dabrowski stelde daarin dat persoonlijke ontwikkeling voortkomt uit het succesvol omgaan met innerlijke conflicten. Een hoge gevoeligheid zou daarom noodzakelijk zijn voor een sterk ontwikkelingspotentieel: wie intenser leeft, zou zich “verder” kunnen ontwikkelen. Daarom zien men overprikkelbaarheid soms als een inherent onderdeel van hoogbegaafdheid, waarbij hoogbegaafde leerlingen niet enkel aan hun cognitieve of leerkenmerken zouden kunnen worden herkend, maar ook aan hun uitzonderlijke overprikkelbaarheid of intensiteit.
Bij het spreken over overprikkelbaarheid moeten vijf verschillende vormen worden onderscheiden:
- Intellectuele overprikkelbaarheid: dorst naar kennis, vragen stellen, analytische instelling
- Verbeeldende overprikkelbaarheid: sterk associatief vermogen, inventief en kleurrijk taalgebruik
- Emotionele overprikkelbaarheid intens gevoelsleven, sterke empathie en rechtvaardigheidsgevoel
- Zintuiglijke overprikkelbaarheid: sterke en diep gelaagde zintuiglijke ervaringen
- Psychomotorische overprikkelbaarheid: rusteloosheid, gedrevenheid, actief en energiek zijn
Deze vijf vormen zijn onderling vrij verschillend: een persoon kan zich wel in de ene maar niet in een andere vorm van overprikkelbaarheid herkennen. Het is daarom belangrijk om altijd te specificeren over welke vorm van overprikkelbaarheid men spreekt.
Hoogbegaafdheid en overprikkelbaarheid
De vraag waar het nu om gaat is welke vormen van overprikkelbaarheid méér voorkomen bij hoogbegaafden dan bij andere personen. Enkel als overprikkelbaarheid inderdaad consistent samenhangt met hoogbegaafdheid, kunnen zaken als emotionele intensiteit of zintuigelijke hooggevoeligheid worden gebruikt als criterium om hoogbegaafde kinderen en jongeren te identificeren. De meta-analyse van Winkler en Voight (2016) vatte daarom 12 studies samen waarin een hoogbegaafde groep personen werd vergeleken met een controlegroep. Voor elk van de vijf vormen van overprikkelbaarheid werd vervolgens nagegaan of hoogbegaafde personen hogere niveaus rapporteerden dan gemiddeld.
Uit de meta-analyse bleek dat de sterkte van het verschil tussen beide groepen sterk afhing van de specifieke vorm van overprikkelbaarheid. Ten eerste bleek dat de hoogbegaafde groep hoger dan gemiddeld scoorde (medium verschil) voor intellectuele en verbeeldende overprikkelbaarheid. Dit is niet echt verrassend: deze twee specifieke vormen van overprikkelbaarheid zijn conceptueel enigszins verwant aan intelligentie. Intellectuele overprikkelbaarheid wordt bijvoorbeeld gemeten met items als “Ik hou ervan problemen op te lossen en nieuwe concepten te bedenken” of “Ik ben in staat om moeilijke concepten begrijpelijk te maken”. Ook in het geval van verbeeldende overprikkelbaarheid kan worden beargumenteerd dat associatieve of inventieve vermogens (bv. een rijk en kleurrijk taalgebruik) uitingen zijn van sterke cognitieve capaciteiten.
Ten tweede bleek echter dat voor emotionele, psychomotorische en zintuigelijke overprikkelbaarheid de verschillen tussen de begaafde groep en de controlegroep “klein en niet erg betekenisvol” waren. Emotionele, psychomotorische en zintuigelijke overprikkelbaarheid komen dus niet betekenisvol vaker voor bij hoogbegaafden. De meeste studies in de meta-analyse hadden één belangrijke beperking: ze rekruteerden hun begaafde proefpersonen binnen de groep van al als hoogbegaafd geïdentificeerde kinderen (bv. deelnemers aan een zomerschool voor begaafde kinderen). Hierbij kan de vraag rijzen in welke mate deze kinderen representatief zijn voor hoogbegaafden in het algemeen. De belangrijkste uitzondering hierop was een Duitse studie van Wirthwein en Rost (2011), waarin de hoogbegaafde groep aselect werd samengesteld en deze dus wel representatief was voor hoogbegaafden in het algemeen. Ook deze studie vond geen indicatie voor een hogere emotionele, psychomotorische en zintuigelijke overprikkelbaarheid bij hoogbegaafden, eerder integendeel - ze concludeerde daarom eveneens dat overprikkelbaarheid beter niet gebruikt wordt als criterium voor hoogbegaafdheid.
Conclusie
Samenvattend concluderen Winkler en Voight (2016) dan ook dat “it is unclear if OE [overexcitability; JL] scores could be used to identify gifted students; cautious practioners may want to reserve commitment on the relationship between giftedness and OE” (p. 253). Dit is met name zo voor emotionele, psychomotorische en zintuigelijke overprikkelbaarheid, die niet of veel te zwak samenhangen met hoogbegaafdheid om als criterium te kunnen worden gebruikt bij het identificeren van begaafde kinderen of jongeren. Bij het bepalen van hoogbegaafdheid of cognitief sterk functioneren kan men zich dan ook beter beperken tot cognitieve of leerkenmerken, zoals snelheid van begrip, probleemoplossend vermogen, geheugen, abstract redeneervermogen of het flexibel gebruik van oplossingsstrategieën (Kettler, 2014).
Meer weten over het herkennen van cognitieve begaafdheid en CSF? In deze tekst op ons platform zetten we je verder op weg.
Geschreven door dr. Jeroen Lavrijsen (KU Leuven), Expertisecentrum Talent
Wetenschappelijke literatuur:
Winkler, D., & Voight, A. (2016). Giftedness and overexcitability: Investigating the relationship using meta-analysis. Gifted Child Quarterly, 60(4), 243-257.
Wirthwein, L., & Rost, D. H. (2011). Focussing on overexcitabilities: Studies with intellectually gifted and academically talented adults. Personality and Individual Differences, 51(3), 337-342.