Wat denken leraren over cognitief begaafde leerlingen en beïnvloedt dit hun klaspraktijk?
Over de opvattingen van leraren over cognitief begaafde leerlingen is nog veel niet bekend. Ook of hun opvattingen en hun onderwijs voor deze doelgroep op elkaar afgestemd zijn, is onduidelijk. In het kader van Project TALENT onderzochten we de percepties van leraren en hun onderwijsaanpak voor cognitief begaafde leerlingen.
"Als een andere leerling in de klas een fout maakt, dan roepen ze: ‘Ah, weet je dat niet?’ Dus ze zijn een beetje, ja, arrogant is niet het goede woord op deze leeftijd, maar toch laten ze zien: 'Ik ben slimmer dan wie dan ook'." (leraar lager onderwijs)
“Vorig jaar had ik een leerling die zijn examens blanco liet, die gewoon geen motivatie meer had. Maar als je daar dan eigenlijk eens een keer met hem over babbelde dan merkte je wel dat dat eigenlijk een heel slimme kerel was.” (leraar secundair onderwijs)
Dertien leraren uit het regulier lager- en secundair onderwijs werden in het schooljaar 2018-2019 geïnterviewd. We onderscheidden twee delen in het interview: vragen over het referentiekader van leraren (bijvoorbeeld 'Hoe herken je cognitief begaafde leerlingen?') en vragen over effectieve onderwijspraktijken voor deze doelgroep (bijvoorbeeld 'Wat zijn volgens jou goede lesmethoden voor cognitief begaafde leerlingen?').
Ten eerste, wat de opvattingen van leraren betreft, is het duidelijk dat zij op verschillende manieren denken over cognitief begaafde leerlingen. Hierbij benoemden ze meerdere aspecten die volgens hen eigen zijn aan deze groep leerlingen. Met betrekking tot cognitief functioneren praatten leraren veel in negatieve zin over de academische prestaties van deze leerlingen. Ze beschreven cognitief begaafde leerlingen die wel slim zijn, maar geen goede cijfers halen. Dit kan erop wijzen dat leraren zich vaak zorgen maken over het academisch functioneren van (sommige) cognitief begaafde leerlingen. Daarnaast uitten leraren ook hun bezorgdheid over het gebrek aan metacognitieve strategieën, wat volgens hen werd veroorzaakt door onvoldoende uitdaging. Onderzoekers in het veld delen deze zorg: cognitief begaafde leerlingen kunnen veel baat hebben bij het verwerven van metacognitieve strategieën. Wanneer ze hun eigen leren goed kunnen reguleren, zijn cognitief begaafde leerlingen beter in staat om hun talenten om te zetten in uitmuntende prestaties (DiFrancesca, Nietfeld, & Cao, 2016). Verder gaven de leraren in dit onderzoek inzichten over sociale relaties. Leraren wezen erop dat cognitief begaafde leerlingen doorgaans over sterk ontwikkelde sociale vaardigheden beschikken in de omgang met leraren, maar soms onderontwikkelde sociale vaardigheden in de omgang met leeftijdsgenoten. Ook eerder onderzoek toonde dat leraren negatieve opvattingen hebben over de sociale competentie van cognitief begaafde leerlingen in interactie met leeftijdgenoten (Baudson & Preckel, 2013; Weyns et al., 2000). Verder bevestigt de perceptie van leraren het eerder kwantitatief onderzoek (Lavrijsen & Verschueren, 2020) over het klasgedrag en de motivatie van cognitief begaafde leerlingen. Leraren identificeerden sommige cognitief begaafde leerlingen als betrokken, intrinsiek gemotiveerde leerlingen, maar anderen als niet-betrokken en verveelde leerlingen. Ook werd er een breed scala aan andere kenmerken van cognitief begaafde leerlingen genoemd, die vaak tegenstrijdig waren (ordelijk versus slordig of timide versus betweter). Dit wijst er op dat leraren cognitief begaafde leerlingen niet op één manier percipieerden. We concluderen dan ook dat er veel diversiteit is in het referentiekader van leraren. Dit ligt in de lijn van onderzoek naar cognitief begaafde leerlingen zelf, dat aangeeft dat deze leerlingen onderling sterk van elkaar kunnen verschillen, bijvoorbeeld op het vlak van motivatie, interesses of temperament (Gagné, 2004).
Ten tweede onderscheidden we een grote verscheidenheid aan onderwijspraktijken die leraren geschikt vinden voor cognitief begaafde leerlingen. De grote meerderheid van de leraren is het ermee eens dat het aanbieden van uitdaging belangrijk is. De meeste onderwijspraktijken waren consistent met eerder onderzoek (bijvoorbeeld het verbeteren van zelfregulerend leren of het geven van tussentijdse feedback). De leraren gaven meerdere voorbeelden van compacten en verrijken, twee onderwijspraktijken die volgens de literatuur geschikt zijn voor cognitief begaafde leerlingen (Kim, 2016). Meer info over effectieve onderwijspraktijken vind je ook in het handboek "Ontwikkelen van cognitief talent. Handboek voor onderwijsprofessionals" (Verschueren et al., 2020).
Ten derde vinden we verschillende verbanden tussen het referentiekader van leraren en hun onderwijspraktijken. Leraren toonden ofwel een uitgebreid ofwel een beperkt referentiekader, gecombineerd met een uitgebreid of een minder uitgebreid repertoire van onderwijspraktijken, resulterend in vier lerarenprofielen. Voor sommige leraren was er overeenstemming tussen deze twee aspecten. Vooral leraren met een beperkt referentiekader hadden het vaakst een minder uitgebreid repertoire aan onderwijspraktijken. Andere leraren hadden echter een beperkt referentiekader met betrekking tot cognitief begaafde leerlingen, maar toch een uitgebreid repertoire op het gebied van onderwijspraktijken (of omgekeerd).
Dit onderzoek geeft waardevolle inzichten in de opvattingen van leraren over cognitief begaafde leerlingen en hun onderwijspraktijken. Deze inzichten bieden een kans voor lerarenopleidingen, scholen en leraren om na te denken over hun inspanningen om de lespraktijk voor cognitief begaafde leerlingen in reguliere klaslokalen aan te passen. Het is niet alleen belangrijk om te leren over de kenmerken en behoeften van cognitief begaafde leerlingen en om misvattingen te weerleggen, het is ook belangrijk om te focussen op het aanwezige repertoire van effectieve onderwijspraktijken voor deze groep van leerlingen. In dit onderzoek vonden we vier lerarenprofielen op basis van hun referentiekader en hun onderwijspraktijken. Interessant is dat sommige leraren een uitgebreid referentiekader en/of een uitgebreider repertoire van onderwijspraktijken missen, wat wijst op een grote diversiteit met betrekking tot hun opvattingen en praktijken. Leraren bewust maken van hun opvattingen is een belangrijke stap voor professionalisering. Bovendien kan de vastgestelde diversiteit bij leraren ook interessant zijn voor het aanmoedigen van meer dialoog over hun referentiekader en hun beweegredenen voor de keuze van bepaalde onderwijspraktijken. Door de opvattingen van leraren over cognitief begaafde leerlingen en hun kennis over onderwijspraktijken meer te expliciteren en verder te optimaliseren, kan het onderwijs voor cognitief begaafde leerlingen worden verbeterd.
Artikel door: Katelijne Barbier, doctoraatstudent Project TALENT, UAntwerpen
Meer weten?
- Barbier, K., Struyf, E., & Donche, V. (2022). Teachers' beliefs about and educational practices with high-ability students. Teaching and Teacher Education, 109, 103566. doi: https://doi.org/10.1016/j.tate.2021.103566