Knappe Kleuters
Het doel van de methode Knappe Kleuters (Expertgroep Ontwikkelingsvoorsprong) is het signaleren van een voorsprong bij kleuters in de kleuterklas (voor professionals in crèches en peutertuinen is de methode Pientere Peuters ontwikkeld).
De signalering is zo opgezet dat deze kinderen gezien worden voordat zij zich (bewust) aanpassen. Door met observatie en spelactiviteiten met de kleuters aan de slag te gaan wordt geleerd anders te kijken en kan de ontwikkeling van het kind getoetst worden. Op deze manier ontstaat een beeld of en hoe ver het kind voorloopt op leeftijdgenoten. Aan de hand hiervan kan de kleuter op niveau spelmateriaal aangeboden krijgen.
De methode geeft naast het signaleren zelf ook theoretische basis- en verdiepingsinformatie over hoogbegaafdheid en ontwikkelingsvoorsprong, praktische tools en hulpmiddelen voor en tijdens de spelobservaties en geeft tot slot handvatten voor de omgang met kinderen en ouders. Er is vooral gekozen voor de ontwikkeling van een laagdrempelig en praktisch hulpmiddel.
Screening
(Let wel: in Knappe Kleuters ook signalering genoemd)
Om te voorkomen dat een kleuter zich al na enkele weken aanpast aan de rest van de klas, is het belangrijk om het kind vóór de start van de school te zien en te spreken. De informatie die ouders geven tijdens een intakegesprek is daarom van grote waarde. De intake bestaat uit een anamnese, het maken van een menstekening en een spelobservatie. Hierna worden de gegevens door de persoon die verantwoordelijk is voor de signalering geïnterpreteerd.
Een screeninglijst, tekening van de maand en het eigen leerlingvolgsysteem worden vervolgens gebruikt om kinderen die in de intake niet zijn gesignaleerd als vermoedelijk hoogbegaafd, toch verder te observeren en eventueel later nog te signaleren.
Verdere beeldvorming op school
Kleuters waarbij een vermoeden van ontwikkelingsvoorsprong tijdens de intake of screening is vastgesteld, worden voor langere periode geobserveerd. Een eerste uitgebreidere observatie gebeurt door de leerkracht in de eerste schoolweek. Met verschillende korte opdrachten worden cognitieve vaardigheden van de kleuter in kaart gebracht. Gedurende het hele schooljaar wordt het eigen leervolgsysteem gebruikt voor bredere observatie.
Voordelen
- Er is geen abonnement vereist. De eenmalige aanschafprijs is € 170,76 (incl. BTW en verzendkosten);
- De formulieren zijn ook digitaal beschikbaar, maar dit is een bijkomend abonnement van €75/jaar.
- Er wordt een referentiekader meegegeven van wat kinderen allemaal normaal gezien kunnen op een bepaalde leeftijd op een bepaald gebied. Zo wordt gekeken naar zowel de rekenontwikkeling, de sociaal-emotionele ontwikkeling als de taalontwikkeling van het kind;
- Er wordt met een andere blik naar de kinderen gekeken: in plaats van ‘wat kan het kind nog niet’, ontstaat een houding van ‘wat kan het kind allemaal al’.
- De methode gaat door tot groep 4, wat in Vlaanderen het 2de leerjaar is.
Nadelen
- De methode is gebaseerd op het Nederlandse schoolsysteem en start daardoor pas vanaf groep 1 (in Vlaanderen 2de kleuterklas). Voor jongere kinderen is een aparte map Pientere Peuters voorzien;
- De validiteit van de test van Goodenough-Harris om intelligentie te gaan meten, is ontoereikend wat betekent dat de test niét geschikt is als alternatief voor het meten van intelligentie. Over de andere signaleringsvragenlijst(en) wordt verder in de handleiding geen informatie gegeven over de psychometrische kwaliteiten.
Knappe Kleuters: https://expertgroepontwikkelingsvoorsprong.nl/knappe-kleuters/
Lees ook het algemeen artikel over signaleren en diagnostiek om meer achtergrond te verkrijgen over dit thema.
Referenties
- Baraheni , N., Heidarabady , S., Nemati , S., & Ghojazadeh , M. (2018). Goodenough-Harris Drawing a Man Test (GHDAMT) as a Substitute of Ages and Stages Questionnaires (ASQ2) for Evaluation of Cognition. Iran J Child Neurol., 12(4), 94-102.
- Rehrig, G., & Stromswold, K. (2018). What Does the DAP:IQ Measure?: Drawing Comparisons between Drawing Performance and Developmental Assessments. The Journal of Genetic Psychology, 179(1), 9-18.