Wat weten we over onderpresteren van hoogbegaafde leerlingen?
Elke discussie over onderpresteren bij hoogbegaafde leerlingen begint met de zorgvuldige definiëring van zowel het begrip hoogbegaafdheid als het begrip onderpresteren. Dit lijkt een eenvoudige zaak te zijn, maar helaas bestaat er in onderzoek geen akkoord over de definitie van hoogbegaafdheid, laat staan van onderpresteren. Reis en McCoach doen een poging.
De grootste groep onderzoekers definieert onderpresteren als een discrepantie tussen potentieel (vermogen) en prestatie (verwezenlijkingen). Een kleiner aantal auteurs ziet onderpresteren als een discrepantie tussen voorspelde prestaties en huidige prestaties. Dit is wanneer een leerling slechter presteert op prestatiemetingen dan men had verwacht op basis van intelligentiemetingen. Een minderheid definieert onderpresteren als het onvermogen om zijn/haar latent aanwezig potentieel te kunnen ontwikkelen of te benutten. Zij zien onderpresteerders als personen die zichzelf niet (hebben) kunnen ontplooien.
Los van welke definitie ook, stelt zich de vraag hoe je dan potentieel meet? En wat met prestaties? Zowel gestandardiseerde IQ-testen als prestatiemetingen zijn onderhevig aan fouten en worden beïnvloed door omgeving en gebeurtenissen. Verder verklaren IQ-scores slechts 25% van de variantie tussen schoolprestaties en IQ-scores, waarmee 75% van de variantie in prestatietests niet kan verklaard worden door intelligentie.
Het definiëren van onderpresteren uitsluitend gebaseerd op schools succes of falen, kan ook beperkend zijn. Wat met een leerling die in zijn vrije tijd heel erg gemotiveerd is om alles te lezen over religies of vrijwilligerswerk doet in een rusthuis, maar er niet in slaagt om zijn gewone huiswerk te doen? Is dat dan onderpresteren of is het een persoonlijke keuze om andere waarden voorop te stellen? Onderpresteren kan een uiting zijn van een mismatch tussen de leerling en het curriculum waardoor de leerling zich gaat vervelen en uiteindelijk gaat onderpresteren. Een onderpresteerder wordt dan een leerling die moeilijk te motiveren is genoemd. En tenslotte, wie bepaalt wat presteren is en wat de waarde is van een prestatie? Het geven van een definitie houdt dan steeds een waarde-oordeel in.
Pas wanneer er een eenduidige definitie over onderpresteren is bepaald, kunnen we onderpresteerders gaan identificeren en gaan begeleiden. Een mogelijk bruikbare, maar niet volledige, definitie van onderpresteren zou volgens de auteurs dan kunnen zijn:
Onderpresteerders vertonen een grote discrepantie tussen verwachte prestaties (zoals gemeten wordt gestandardiseerde prestatiemetingen of intelligentiemetingen) en actuele prestaties (zoals gemeten door schoolse prestaties en evaluaties door de leraar). De discrepantie mag geen gevolg zijn van een leerstoornis en moet al zichtbaar zijn gedurende een langere periode. Hoogbegaafde onderpresteerders zijn dan onderpresteerders die uitmuntend scoren op de metingen van verwachte prestaties.
Kenmerken van onderpresteerders
Het is zeer moeilijk om algemeen geldende kenmerken van onderpresteerders te noemen omdat het om een heel diverse populatie gaat. Voor elk gemeenschappelijk kenmerk bij hoogbegaafde onderpresteerders, zijn er altijd wel een aantal hoogbegaafde onderpresteerders die het kenmerk niet vertonen. En ook leerlingen die niet onderpresteren vertonen soms wel één of meerdere van deze kenmerken. Vaak spreken de kenmerken elkaar ook tegen. Een aantal onderzoekers stelden daarom een aantal profielen voor van verschillende types van onderpresteerders. Maar ook deze profielen overlappen elkaar niet geheel en tonen aan hoe moeilijk het is om een coherent profiel van de 'typische' onderpresteerder te creëren.
Factoren van invloed
Een aantal factoren die invloed hebben op het onderpresteren zijn onderzocht. Conflictueuze gezinssituaties correleren met onderpresteren. Maar gaan leerlingen onderpresteren omdat hun gezin in conflict komt of komt het gezin in conflict omdat het kind gaat onderpresteren? Bij jongeren blijken de klasgenoten of peers een duidelijke invloed te hebben op het presteren. Goed presterende peers hebben een positieve invloed op hoogbegaafde leerlingen die ondermaats aan het presteren zijn en slechte presteerders hebben een negatieve invloed. Culturele verschillen kunnen ook een bepalende factor zijn, hoewel hiervan nog weinig onderzoek naar gedaan is bij de subgroep hoogbegaafd én allochtone leerlingen. Hetzelfde geldt voor onderzoek naar hoogbegaafde leerlingen met leerstoornissen. Is de stoornis een negatieve factor voor het presteren of juist niet?
Onderzoek naar interventies
Onderzoek naar de effectiviteit van interventies voor deze groep hoogbegaafde onderpresteerders is eerder schaars. Dit wordt bemoeilijkt door onder andere een ethisch probleem. Het is moeilijk om een goede controlegroep te vinden voor elke onderpresteerder die zich aanbiedt voor een interventie, want je kan een leerling die hulp nodig heeft die hulp niet onthouden. Uit de weinige studies die er zijn gebeurd naar de effectiviteit van interventies die het onderpresteren trachten om te keren, is het moeilijk een algemeen besluit te trekken. De effectiviteit blijkt niet consistent te zijn. De meeste interventies richten zich ofwel op begeleiding van een coach of psychotherapeut of op een onderwijsinterventie waarbij de schoolomgeving wordt aangepast, of op een samenspel van beide. In het eerste geval is de interventie pas effectief als de leerling zelf wilt geholpen worden. In het tweede geval ziet men vaak een verbetering op korte termijn, maar zijn geen langetermijn-effecten onderzocht. Het gebeurt tenslotte ook dat een onderpresteerder erin slaagt opnieuw te gaan presteren zonder dat een formele interventie is toegepast.
Aanbevelingen voor onderzoek in de toekomst
Reis en McCoach bevelen aan toekomstige onderzoekers aan om interventies te ontwikkelen die coherent zijn met een bepaald model of definitie van hoogbegaafde onderpresteerders in gedachten. Bij het ontwerpen van interventies is het beter om niet één interventiestrategie te bepalen, maar een individueel programma te ontwikkelen met verschillende modules van interventie voor verschillende types van onderpresteerders dat zowel preventief als curatief werkt.
Er zou volgens de auteurs ook afgestapt moeten worden van onderzoek naar correlatie tussen kenmerken en onderpresteren, maar eerder moet men op zoek gaan naar oorzakelijke verbanden tussen deze kenmerken onderling en onderpresteren. Onderzoek zou zich niet alleen moeten toespitsen op hoogbegaafde onderpresteerders, maar ook de verschillen en gelijkenissen onderzoeken tussen deze groep en de niet-hoogbegaafde onderpresteerders. Of heeft de groep hoogbegaafde onderpresteerders net meer gemeen met de groep hoogbegaafde presteerders? Kan de interventie dan ook toegepast worden op niet-hoogbegaafde leerlingen die onderpresteren? En tenslotte, zou het goed zijn om in de toekomst de relatie tussen schoolomgeving en onderpresteren te onderzoeken. Is er minder onderpresteren op scholen 'die het goed doen' op gebied van hoogbegaafd onderwijs? Tal van onderzoeksvragen die de moeite zijn om te gaan onderzoeken.
Literatuur
- Reis, S. M., & McCoach, D. B. (2000). The underachievement of gifted students: What do we know and where do we go? Gifted Child Quarterly, 44, 152–170. http://dx. doi.org/10.1177/001698620004400302.